Op 16 oktober 2025 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak over de vraag of de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het gebruik van de coronavaccins Comirnaty (Pfizer/BioNTech) en Spikevax (Moderna) had moeten schorsen.
Stichting Voorwaarheid had de minister gevraagd om tijdelijk in te grijpen op grond van een Europese bepaling die lidstaten toestaat maatregelen te nemen bij acute gezondheidsdreiging. De minister wees dit verzoek af, waarna de organisatie naar de rechter stapte en een voorlopige voorziening vroeg, een soort spoedbeslissing om de vaccinatiecampagne tijdelijk stop te zetten.De rechtbank wees het verzoek af.
Verzoek aan de minister
De verzoekende stichting vroeg de minister om een beroep te doen op artikel 20, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 726/2004. Dat artikel geeft lidstaten de mogelijkheid om, in uitzonderlijke situaties, het gebruik van een geneesmiddel tijdelijk te schorsen als dat ‘absoluut noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid van de mens’.
De stichting stelde dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de mRNA-vaccins risico’s met zich meebrengen en verwees daarbij naar gegevens van Lareb, het Nederlandse bijwerkingencentrum. Volgens de stichting was er daarom reden om in te grijpen.
Reactie van de minister
De minister van VWS wees het verzoek af. Daarbij baseerde hij zich op een advies van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), dat verantwoordelijk is voor het toezicht op geneesmiddelen in Nederland.
Het CBG concludeerde dat:
• Er geen bewijs is dat de vaccins Comirnaty en Spikevax een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid.
• Alle vaccins in de EU voortdurend worden gemonitord via veiligheidsrapporten, signalen van bijwerkingen en Europese evaluaties.
• De balans tussen voordelen en risico’s (de “nut-risicoverhouding”) nog steeds positief is, wat betekent dat de voordelen van vaccinatie opwegen tegen de mogelijke nadelen.
Op basis van dat advies vond de minister het niet noodzakelijk om maatregelen te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De voorzieningenrechter (de rechter die spoedverzoeken behandelt) moest beoordelen of de minister verplicht was om de vaccins te schorsen of dat hij terecht had geweigerd.
De rechtbank kwam tot de volgende conclusies:
1. De minister mag handelsvergunningen niet zelf schorsen.
Volgens de Europese regels ligt die bevoegdheid bij de Europese Commissie. Een land kan alleen tijdelijk het gebruik van een geneesmiddel beperken als er sprake is van een direct gevaar, en zelfs dan moet dat binnen de EU worden afgestemd.
2. Er is geen bewijs voor een ‘acuut gevaar’.
De rechter stelde vast dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven om te denken dat de vaccins op dit moment een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid.
3. De veiligheid wordt Europees bewaakt.
De rechter benadrukte dat vaccins na toelating voortdurend worden gecontroleerd door instanties als het CBG en het European Medicines Agency (EMA). Alle meldingen van bijwerkingen, ook die uit Nederland, worden meegenomen in de Europese veiligheidsbeoordelingen.
4. De vaccinatiecampagne hoeft niet stilgelegd te worden.
De rechter vond dat het stilleggen van de prikcampagne juist risico’s zou opleveren voor kwetsbare groepen die dan minder beschermd zouden zijn tegen COVID-19.
Deze uitspraak benadrukt hoe beperkt de nationale bevoegdheid is als het gaat om geneesmiddelen die Europees zijn goedgekeurd. Zelfs als er zorgen bestaan in één lidstaat, kan een minister niet zelfstandig besluiten om een vaccin van de markt te halen of het gebruik te verbieden. Dat proces loopt altijd via de Europese Commissie en het EMA.
De zaak maakt ook duidelijk dat rechters sterk leunen op de wetenschappelijke adviezen van instanties zoals het CBG. Alleen wanneer er aanwijzingen zijn dat zulke adviezen onzorgvuldig of onvolledig zijn, kan de rechter ingrijpen.
De verzoekende stichting gaf tijdens de zitting aan zich zorgen te maken over de lange termijneffecten van mRNA-vaccins en de wijze waarop bijwerkingen worden beoordeeld. De rechtbank stelde echter dat hiervoor onvoldoende bewijs was overgelegd om directe actie te rechtvaardigen.
De uitspraak van 16 oktober 2025 is een voorlopige voorziening, wat betekent dat het oordeel betrekking heeft op de spoedprocedure. De bezwaarprocedure tegen het besluit van de minister loopt nog.
Conclusie
De rechtbank Rotterdam wees het verzoek om de coronavaccins te schorsen af.
Volgens de rechter is er geen direct gevaar dat onmiddellijke actie vereist, en de minister heeft terecht gehandeld op basis van deskundig advies.
Het debat over de veiligheid van vaccins en de verantwoordelijkheid van overheden blijft daarmee grotendeels een maatschappelijke en wetenschappelijke kwestie, niet een juridische.
Er werd echter wel eindelijk erkend dat er sprake is van een spoedeisend belang wanneer wordt gesteld dat de volksgezondheid in het geding is. Ook werd expliciet erkend dat de stichting een belanghebbende partij is, omdat duidelijk is dat de bescherming van de volksgezondheid valt onder de bescherming van de democratische rechtsstaat. De stichting heeft dit aspect bovendien altijd naar buiten gebracht.
Bronnen:
Rechtbank Rotterdam, uitspraak 16 oktober 2025, zaaknummer ROT 25/7191
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBROT:2025:12091&showbutton=true&keyword=ROT%252f257191&idx=1